Toen we de laatste keer in Noorwegen waren, hadden we een stuk van onze route overgeslagen toen het daar onophoudelijk oude wijven aan het regenen was. Van arren moede waren we dan maar onmiddellijk zuidelijk gereden waar we een extra dag aan ons – bijzonder plezante – bezoek aan Oslo kleefden. Maar dat was een paar jaar geleden. Dat kleine stukje oostelijk Noorwegen – Rondane en Jotunheimen – bleef zo’n beetje een blinde vlek op de kaart en het was dus gauw beslist om even de grens over te wippen, toen ik eerder dit jaar een reis naar Zweden in elkaar aan het knutselen was. We hadden nogmaals beslist om de wagen van stal te halen; zeker omdat er nog wat covid-onzekerheden waren in de luchtvaart, en toen kwam plots weer stoemelings Scandinavië in het vizier. De vorige keer was bijzonder goed meegevallen (op de oude wijven na) en bovendien hadden we nog eens zin om te kamperen, dus de zaak was snel beklonken.
De dag voor ons vertrek was bloedheet geweest, dus ik moet zowat een uurtje of drie geslapen hebben vooraleer ik – ergens rond zessen in de ochtend – achter het stuur kroop voor de lange rit naar Denemarken, waar we onze eerste nacht in een plattelandshotelletje gingen doorbrengen. Ik was al flink vermoeid van de voorgaande weken (ontiegelijk druk op het werk) zodat ik niet meteen uitkeek naar de kleine duizend kilometer die in het verschiet lagen. Ik kwam dan ook flink opgefrommeld aan in het Deense Zeeland waar het (weeral?) flink aan het regenen was, maar een nachtje in koelte doorslapen meer dan deugd deed. De volgende morgen kregen we reeds een glimp te zien van Kopenhagen, dat we op de terugweg zouden bezoeken, terwijl we vlotjes richting Öresund-brug reden. Bijna 70 € brug- en tunneltol armer, kwamen we dan in Malmö aan, waar de plaatselijke grenscontrole zich reeds verontschuldigde voor het Zweedse weer dat die dag maar zozo was. Met dat stukje Scandinavische vriendelijkheid was de toon meteen gezet. Kunnen ze bij ons nog iets van leren. Het valt me ook steevast op hoe gedisciplineerd men rijdt in dat soort landen. De maximum snelheid wordt gerespecteerd en bumperkleven is zowat onbestaande. Ook in Duitsland houdt men zich netjes aan de regels, daar waar deze bij ons slechts een soort van suggestie zijn. Ik ben op dat vlak uiteraard een witgekalkt graf met zware voet, maar geef grif toe dat het een stuk relaxter rijdt wanneer ge uzelf niet zit op te jagen.

Een paar uurtjes verder lag onze eerste stop: Tivedens Nationalpark. Midden in de Zuid-Zweedse bossen, met veel heuvels en meren. Ondertussen was ook de zon ook doorgebroken en konden we onmiddellijk begrijpen waarom deze plek immens populair is bij de plaatselijke Zweedse caravan-bezitter en de (vele) Duitse mobilhomebestuurders. Een bijzonder mooi nationaal park, waar we de wandeling deden rond het meer, en ik er niet beter had op gevonden om onmiddellijk daarna nog een paar honderd kilometer af te malen richting Stockholm. Bedoeling was om daar in de buurt en vooral in de rapte nog een nationaal park mee te pikken, maar het leek ons ondertussen een beter idee om last-minute een hotel te boeken en even eens niets te doen. Dat vat ook zowat het lesje van deze reis samen: goed uitgeslapen zijn en niet teveel activiteiten in een beperkte tijd proberen te proppen. Aldus kwam ik al iets monterder aan in Stockholm, alwaar we gelogeerd waren in een oude … gevangenis. Klein, maar ronduit proper, en very affordable wanneer er op tijd geboekt wordt (u zal ondertussen wel al eens gehoord hebben dat Scandinavië niet meteen goedkoop is). Met een metrostation om de hoek was het bovendien een fluitje van een cent om de binnenstad en zijn attracties te bereiken.
Gezien we onszelf beperkt hadden tot twee dagen ter plaatse werd er gekozen om op de eerste dag het Vasamuseum te bezoeken en het vermaarde Skansen, om dan op de tweede dag de oude stad van Stockholm te bezoeken. Clichés, gezien er zoveel te bekijken valt in die stad, maar daar het voor ons beiden het eerste bezoek was, klinkt dat niet meteen onlogisch. Wat betreft het Vasamuseum: indien u nog nooit van dat schip heeft gehoord vermoed ik dat u niet opgelet heeft tijdens de lessen geschiedenis en dat u bewust wegzapt wanneer er een documentaire op uw tv-scherm dreigt te komen. Het was de moeite (veel volk) en de koffie is er pokkeduur. Het weer was bijzonder zomers, en ik vind dat dit iets doet met Scandinavische steden (zoals in Oslo een paar jaar geleden). Het lijkt wel of die mensen nét iets meer genieten van het licht en de zomergeuren, en ik kan dat best geloven gezien de winters daar bijzonder donker en lang kunnen zijn.

Prima weer dus om Skansen te bezoeken, wat een soort kruising is van Bokrijk en een dierenpark. Uiteraard ontiegelijk interessant – ik heb iets met dat soort parken – maar beter nog: we hebben Elanden gezien! En beren! En giftig gekleurde tutti-frutti crème-glace gegeten! En veel te dure maar lekkere chocolacake! We gingen aldus tevreden terug naar onze cel (ha!). De volgende dag werd besteed aan de oude stad, die net als zoveel populaire hoofdsteden vooral ter dienste van de commercie staat. Veel souvenirwinkeltjes, maar effectief ook een mooie verzameling van historische gebouwen; afin, het mag gezien worden quoi.
Daar lunchen steeds een flinke slok op de borrel scheelt, had Penelope een geweldig sympathiek restaurantje gevonden waar we dan eens de échte homemade Zweedse balletjes hebben gegeten en dat viel bijzonder goed mee. Ook daar weer afgrijselijk vriendelijke mensen. Bovendien zijn we in Zweden ook simpelweg een paar keer in de Ikea gaan eten gezien die prijzen niet veel hoger zijn dan bij ons. Heel erg proper daar, en weeral erg behulpzame mensen die allemaal netjes Engels praten. In die Zweedse Ikea-winkels durf ik zelfs naar de grote WC gaan. Zo proper is het daar.
Na een verkwikkende nacht, was het weeral een flink stuk bollen, richting Noorse grens, waar we het Fulufjället nationaal park gingen bezoeken. Dat betekent een hele dag rijden door bossen, bossen en nog eens bossen, tot je de bomen niet meer ziet. Het weer viel weeral bijzonder goed mee en het was dan ook een erg warme dag toen er een Midzomer viering van start ging in het veldje naast de camping. We hadden een hoop ambras en lawaai verwacht, maar het geheel bleek een uiterst gedisciplineerd ceremonietje, waarbij de plaatselijke Zweuden een meiboom oprichtten en er daarna heel gedisciplineerd nog wat nagekletst wordt. Geen zatte toestanden noch écht lawaaioverlast. Die stakkers hebben zelfs niet eens een fanfare. De waarheid gebiedt echter te vertellen dat ze zich achteraf in eigen huize gaan bezatten en dat dit ook duchtig gebeurde in de plaatselijke caravans en motorhomes, maar veel last hebben we daar niet van gehad. Ook niet van het traditionele skinny-dipping dat in het meertje achter de camping plaatsvond. Ik had eerst niet door wat die mensen daar in het midden van de nacht in dat meertje deden, maar ik was dan ook slaapdronken onderweg naar de Zweedse koer, en er was uiteraard die middernachtzon. Het bracht me dan allemaal ook danig in de war.


Het mooie weer bleef aanhouden en we hadden dan ook een ideale wandeldag. De eerste keer ook op deze reis dat we met wilde ongecultiveerde natuur werden geconfronteerd, en dat doet steeds deugd. Verdomd mooi landschap met een best te pruimen wandeling tot boven de waterval (de grootste van Zweden), met als enig minpunt een guerrilla-aanval van muggen die vooral Penelope leek te treffen. Eenmaal weg van het water en in een briesje ging dat uiteraard beter. Mijn (vervallen) flesje anti muskietenmiddel leek ook nog wel wat te helpen (tip: steeds naar ginder meenemen, dat spul).
De routine van het opbreken van het kamp zat er ondertussen weeral flink in, en veel tijd hadden we niet meer nodig om de tent in te pakken en terug op de baan te zijn. Verbazend ook, dat er tijdens de reis steeds meer plaats bijkomt, daar waar de wagen bij het vertrek propvol leek te zitten. Ik probeer de plaats van alles te onthouden, maar het is me nog nooit gelukt om bij de eerste keer laden zo efficiënt te werk te gaan. Het zal weeral aan mezelf liggen.
Lang een achterpoortje reden we Noorwegen binnen – bossen, bossen en nog eens bossen – maar plots waren daar de ruigere rotsen en aan de einder verschenen échte bergen en sneeuwtoppen en was er zelfs even een gevoel van herkenning toen we richting Lillehammer reden (deze keer zonder regen). Omdat de tijd beperkt was, had ik een wandeling uitgekozen in het Rondane nationale park, die ons een goede indruk zou geven van het geheel, en tegelijkertijd niet al te zwaar was. Een wandeling van een parkeerplaats op een woeste hoogvlakte, die rechtstreeks naar een bergmeer leidt, waar er een grote bemande berghut staat (voor de middagpauze) om vervolgens via een gravel road terug te keren. So far so good, ware het niet dat de meteo er niet bijzonder plezierig uitzag. Het is steeds opletten geblazen in dat soort wilde streken; het weer kan bijzonder snel veranderen, en sneeuwbuien in juni zijn volstrekt normaal. We hadden reeds een paar (malse) regenbuien te verduren gekregen, maar daar waar er een wad in de rivier moest zijn, liep nu een bijzonder furieus stroompje waar er simpelweg geen oversteken mogelijk was. Het meer hebben we dus niet gezien, maar al bij al was dit toch een mooie wandeling in en bijzonder dramatische setting, want ook bij slecht weer zijn dit soort streken wondermooi. Het regende deze keer geen pijpenstelen; het objectief is dus min of meer geslaagd!


Gezien ik aan het klagen was over de vele kilometers die ik deze vakantie heb gereden, zijn we dag erna 600 km naar het Zuiden gereden, waar we de nacht doorbrachten in een charmant hotelletje in het Zweedse Uddevalla. Kwestie van helemaal uitgerust en verkwikt te zijn (kuch). Gelukkig had ik mezelf niet wijsgemaakt dat ik helemaal tot in Kopenhagen ging rijden. Vanuit Uddevalla was het dan maar een paar uur rijden vooraleer we in Kopenhagen aankwamen en we reeds in de namiddag een korte wandeling konden doen. Het was nét voor de start van de Tour de France (wist ik zelfs helemaal niet) en we waren ook nét op tijd weg, gezien zowat de halve stad ging afgesloten worden, op wat omleidingen na hebben we daar tijdens ons verblijf weinig hinder van ondervonden.
Ook hier hebben we ons op de eerste dag beperkt tot de clichés. Er is uiteraard het zeemeerminnetje, slot Rosenborg, Amaliënborg, etc … en andere markante gebouwen van de binnenstad, en ook de zon was weeral van de partij om er een mooie dag van te maken. Deze stad is, zoals vele middeleeuwse steden, bijzonder compact en alles is eigenlijk goed te voet te doen. Ik zou hier uiteraard onze wandelroute kunnen opsommen, maar dat zou toch maar bladvulling zijn. U moet dat zelf maar uitzoeken wanneer u daar eens in de buurt bent. Toch even de “Rundetaarn” vermelden – ik was vergeten dat die bestond – waar een glooiend pad, in de toren, geschikt voor paard en kar (!) u naar de top van de toren en het oudste observatorium van Europa brengt, en u meteen een mooi zicht heeft op de stad. Er was ook nog Reffen, aan de andere kant van het water, waar je een permanent Street Food Festival kan vinden. Kleurrijk en arty-farty en zo, maar niet echt ons ding. Daarentegen moet je dan wel in Kopenhagen zijn om een goede Griek en Koreaan te vinden, waar het best wel lekker eten was voor aannemelijke prijzen.

Nog voor de Tour losbarstte, zaten we terug in de wagen, onderweg naar het thuisfront. Deze keer reed het een stuk vlotter – ik leek wel gemotiveerd om thuis te geraken – en van de 34° aan de Lüneburger Heide schoten er 14° over wanneer we terug in de Dijlestad arriveerden. Het was weeral eens goed, en vooral, veel te kort geweest!