Het is ondertussen alweer anderhalve maand geleden dat we zijn teruggekeerd van onze vakantie. Bij mijn terugkomst kon ik weer volop brandjes blussen en ondertussen dreigt dat verlof reeds ver weg in de nevelen van het verleden te drijven. Ik had nochtans een uitgebreide overdracht voorzien, doch dat bleek traditiegetrouw parels voor de zwijnen te zijn. Maar dat is een ander verhaal. Hoog tijd dus om – tussen de soep en de patatten – het relaas te doen van onze trip naar La Reunion.
Het zegt U misschien vaag iets, en bijgevolg wil ik graag verduidelijken dat het hier over een eiland gaat dat op een boogscheut ligt van Madagaskar, en op een steenworp van Mauritius, dat U misschien iets beter kent. Niet meteen het soort van vakantiebestemming voor ondergetekende, die meer in zijn element is in gebergte en bossen, maar een paar jaar geleden heb ik op een andere trip toch ergens een interesse voor de tropen opgeraapt, en zeker wanneer er – zoals in dit geval – knappe wandelmogelijkheden zijn. Bovendien, en zijn bergen! En een vulkaan! En regenwoud! Ik had al eens gehoord dat het eiland werd omschreven als het Hawaï van de Indische Oceaan, en ik meen dat men er niet ver naast zit met dat soort beschrijving.
Ik zei nog tegen Penelope dat we dit soort reizen best nu maken, vooraleer een of andere junta ons verplicht om met de bakfiets naar Scherpenheuvel te gaan. Kwestie prijs viel het alleszins (nog) mee, en tot onze verbazing was het leven ginder ook best betaalbaar. De subsidies uit Parijs zullen er wellicht voor een stuk tussen zitten, maar dat is dan ook een plezante bijkomstigheid. U hoort het goed; dit eiland is een Frans departement en u kunt er gewoon met uw identiteitskaart naartoe reizen. Geen gedoe met geld wisselen en roamingkosten, maar gewoon een trip naar “Frankrijk”.
Nu het toch over prijzen gaat: de beste deals waren te vinden met vertrek vanuit Orly. Persoonlijk prefereer ik Charles De Gaulle, met rechtstreekse TGV-verbinding, maar in dit geval scheelde het toch flink wat Euro’s die ik toch liever op het eiland wou besteden. We vlogen bovendien met een recente “long-haul low-cost” maatschappij (French Bee) waar ik maar matige commentaren over gelezen had, maar goed, we gingen het dan maar riskeren. We stonden reeds vroeg in (het steeds marginaler wordende) Brussel-Zuid voor een kapotte roltrap om vervolgens richting Parijs te sporen. In Parijs dienden we over te stappen op de RER, waar er werken waren en geen enkel inlichtingenbord leek te werken. Afin, het komt er op neer om de flow te volgen, en een uurtje later dienden we nog eens over te stappen op het treintje dat ons uiteindelijk naar de luchthaven van Orly bracht. Een heel gedoe, dat ons toch weer deed overwegen om de volgende keer vanop CDG te vliegen. Ach ja, It’s no use crying over spilled milk en ook so far so good.
Het bleek nogal mee te vallen met die French Bee: vriendelijke crew, geen delay en een gloednieuw vliegtuig. Bovendien kregen we eten (nachtvlucht, en dit was niet voorzien in het ticket; low-cost weet u?) en de zetel naast ons bleef leeg, wat een zegen is wanneer ge over lange benen beschikt. Na een vlucht van ongeveer elf uur kwamen we aan in Saint-Denis (de hoofdstad) alwaar het even wennen is wanneer het tropische klimaat op u “valt”. Dat deed me onmiddellijk terugdenken aan die eerste trip naar Zuidoost-Azië, een paar jaren terug, alwaar het leek alsof ik in de serre van een tuinplantencentrum was terechtgekomen. Het went weet u?
Het ophalen van onze huurauto ging vlotjes, en met de airco op “vollenbak” ging het richting Carrefour om reeds wat inkopen te doen voor de volgende dagen. Curieus was dat, Franse verkeersborden, nummerplaten en bekende merken naast de weg, maar je kon er niet naast kijken dat dit duidelijk de andere kant van de wereld was. De bevolking bestaat voornamelijk uit Creolen, Indiërs, Tamils en Afrikanen, dus toeristen steken er een beetje uit. Zeker wanneer ze na een dag of twee rood verbrand zijn.
Het eiland (ongeveer zo groot als Vlaams Brabant) bestaat uit een aantal “cirques”, die eigenlijk kraters zijn van uitgedoofde vulkanen. Weelderig begroeid, en in ieder van die kraters bevinden zich kleine dorpjes vanwaar er magnifieke wandelingen gemaakt kunnen worden. Er is bovendien een hoogvlakte met een actieve vulkaan (die zich momenteel koest houdt) en waar de eilandbewoners in het verleden reeds veel ambras mee hebben gehad.
Vanuit de plaatselijke Carrefour en Decathlon (die is er uiteraard ook) ging het richting Hell-Bourg, een charmant dorp in de groene krater van Salazie. Op een hoogvlakte gelegen en dus een stuk aangenamer toeven dan de hete kuststreek. Dit was de uitvalsbasis voor onze eerste wandeling, die ons meteen door een stuk regenwoud zou brengen. We waren nochtans vroeg vertrokken, maar de warme vochtige lucht, en de heuvels, die echte kuitenbijters waren, maakten dat ik toch een paar keer op mijn tong trapte. Het was dan ook een groot verschil met de 10° C die de thermometer slechts twee dagen tevoren op het thuisfront aangaf, maar de prachtige natuur maakte veel goed. Curieus ook, om voorbij bananen- en citrusbomen te wandelen, omringd door planten en bloemen die je bij ons in het beste geval enkel binnenskamers tegenkomt. Helemaal iets anders dan een hoogvlakte in Noorwegen uiteraard!
In het dorp vonden we een gezellig restaurant – mooi terras onder een met sterren bezaaid zuidelijk firmament – en maakten we kennis met de plaatselijke “Creoolse” keuken: een mengelmoes van Afrikaanse en Chinese invloeden, en eigenlijk meer dan best te pruimen. Ik ben daar steeds erg voorzichtig mee, en Penelope weet waarom. Ik ga dat hier niet vertellen. Deze keer dus helemaal geen probleem, en we zijn een tweede keer terug geweest!
Niettegenstaande dit eiland voornamelijk door Franse toeristen wordt bezocht, kom je hier en daar een handvol Duitsers (ah ja) en andere Europeanen tegen. Men spreekt wel een mondje Engels, maar kennis van de taal van Voltaire is primordiaal. Zo gaf mijn e-reader het op, en ofschoon ik een paar “echte” boeken mee had, was ik voor alle zekerheid toch gaan rondkijken of ik nog ergens Engelse literatuur kon vinden, wat dus schier onmogelijk is. Ik kwam gelukkig toe met de pockets die ik her en der in mijn ruimbagage had verstopt. Iets om in het achterhoofd te houden.
De volgende twee dagen hebben we besteed aan een road trip van de oostkust, gelegen aan de loefzijde van het eiland en waar de Indische Oceaan flink op de rotsen beukt. Schijnbaar een gebied met veel haaien ook, maar je moet al goed zot zijn om daar in de oceaan te gaan zwemmen. Hoogtepunten waren de vele watervallen op de heuvelflanken, maar ook de kleurrijke Hindoeïstische tempels van de Tamil- en Indische gemeenschap met de al even kitscherige beelden van sprekende olifanten en godheden met elvendertig armen. Die kunnen alvast niet op tegen de “Vierge au parasol”, die de eilandbewoners tegen de lavastromen moet beschermen. In de “Notre-Dame-des-Laves” is dat schijnbaar gelukt, en de versteende lavastromen aan die kant van het eiland zijn ronduit machtig om te zien.
Onderweg naar het zuidwesten van het eiland (dat we een aantal dagen als uitvalsbasis gingen gebruiken) kwamen we voorbij het iconische strand (Grande Anse) dat op alle prentbriefkaarten van het eiland is terug te vinden. Palmbomen en zo, recht uit de reclame van douchezeep en kokosrepen. En ook een natuurlijk plonsbad, want in de zee is het verboden om te zwemmen vanwege de haaien die daar in groten getale op de loer liggen. Allemaal aardig, maar we steken door naar ons verblijf om nog even te rusten alvorens de klim naar kraterrand van de Vulkaan – Piton de la Fournaise – aan te vatten, die met zijn 2600 meter toch wel pittig zal blijken.
Het komt er op neer om op tijd te vertrekken – 5u ’s ochtends – om te vermijden dat de wandeling verloren gaat in de wolken. Op weg naar het plateau worden we zowat om de 5 minuten haast van de baan gereden – hier heeft men nog de aloude Franse rijstijl van voor het rijbewijs met punten – en het wordt al gauw duidelijk dat er net die dag een trail running evenement doorgaat op de Vulkaan. Het wordt, zelfs in de vroegte, zoeken naar een plaatsje, maar iets voor zevenen zijn we eindelijk onderweg. In het begin lijkt alles vrij eenvoudig, waarbij een in rotsen uitgehouwen trap ons naar de bodem van de krater brengt, maar vanaf daar is het wandelen op grillige versteende lavastromen en dat in de volle zon. Goed insmeren en liters water meenemen is het ordewoord. Het oversteken van de vlakte is vooral een kwestie van goed opletten om de voeten niet om te slagen, alvorens de klim begint naar de kraterrand. Niettegenstaande de temperatuur een stuk aangenamer is op deze hoogte, blijkt toch wel dat ik stilaan een oude rot in het vak aan het worden ben (met nadruk op oud en rot). Het is flink puffen op een erg grillig terrein, en de kniebrace die ik draag is zeker geen luxe. Ik ben geen berggeit meer, maar slaag er toch in om een paar uur later de top te halen, ondanks de trail runners die constant in uw nek aan het ademen zijn (en volgens mij stekezot zijn om met dat beetje uitrusting een dusdanige berg op te lopen). Het zicht op de top is fe-no-me-naal en een blik in de krater wijst u nogmaals op uw nietigheid. Het is daar ook een stuk ijler en van zodra de zon al te flink begon te steken ving de afdaling aan. Dat was weer een berg om op te lijsten en eentje die ik nu met plezier nooit meer hoef te doen.
Toch verbazend – we zagen het al op veel plaatsen – dat er nog steeds toeristen zijn die proberen om een dusdanige “wandeling” te doen op basketsloefkes met een flesje water van 500 ml. Het zal u niet verbazen dat de meesten na een paar kilometers met rode koppen rechtsomkeer dienden te maken.
Eenmaal in ons verblijf aangekomen – en na een welverdiend dutje – vertrekken we richting Saint-Pierre om aldaar een restaurant te zoeken. Wisten we veel dat het weekend hét moment is voor de Reunionezen om allemaal tegelijkertijd buiten te komen. De hele familie wordt ingeladen in de auto en men vertrekt naar de stad waar er op het strand wordt gebarbecued. Heel de stad verandert in een grote gridlock met dubbel geparkeerde auto’s die tot op de zebrapaden staan. De restaurants zitten overvol terwijl loeiharde creoolse muziek naar buiten schalt. In feite is er geen doorkomen aan en bijgevolg beslissen we om die avond maar naar de Burger King te gaan. Zeg nu zelf: zo’n tropische Franse Burger King, het is eens wat anders.
De volgende ochtend zijn we alweer onderweg naar onze volgende stop in de krater van Cilaos. Alleraardigst ook dat ze hier overal nog voor u uw wagen taken – blast from the past, en ook een manier om mensen een job te bezorgen denk ik dan. We rijden via de Belvedere de Bois Court met zijn machtig panorama, naar La Fenêtre des Makes, waar superlatieven haast te kort komen, en dat een adembenemend zicht biedt op de krater van Cilaos en de daarin gelegen dorpen. De wolken die over de kraterrand rollen maken het plaatje af. Cilaos, in het midden van deze krater, was onze volgende stop, en het heeft wat voeten in de aarde om ter plaatse te geraken.
Het dorp wordt bereikt via een smalle route met 420 (vierhonderdtwintig!) haarspeldbochten. De twijfelachtige rijstijl der eilanders indachtig, heb ik me toch afgevraagd waarom er daar niet meer ongevallen gebeuren. Het zal wennen veronderstel ik. Het levert alleszins mooie plaatjes op, en een mens beseft nog maar eens wat voor een mooie uitvinding die stuurbekrachtiging wel is.
Ter plaatse maken we een wandeling door het tropische woud met weer een aantal steile paden, maar het zicht op de fameuze krater maakt alles goed. Curieus ook, om tijdens een pauze u af te vragen waar ge met die bananenschil naartoe gaat, om dan vast te stellen dat ge aan de rand van een bananenplantage staat waar de grond bezaaid ligt met die dingen. Het zal de warmte geweest zijn.
In feite waren we nu op het punt gekomen, na een 8-tal dagen, dat we de hoofdattracties van het eiland gezien hadden, en ook nog een heleboel andere watervallen en prentbriefkaartenmomenten, en voor de eerste keer in lange tijd had ik eens een viertal dagen “niks doen” aan onze vakantie toegevoegd. Dat bleek zeker niet overbodig, en dat zal in de toekomst vaker gebeuren. Aldus spendeerden we de resterende tijd aan “lichte activiteiten” zoals het bezoek aan de kleurige markt van Saint Paul, maar ook én zelfs aan ochtend- en avondlijke zwempartijtjes in de lagune. Zoals u misschien las zijn we verre van strandmensen, maar zo een toertje zwemmen, heel vroeg of laat, wanneer er haast geen badgasten zijn, en dat tussen de aquariumvissen, kan me ten zeerste bekoren. Geen betere manier om wakker te worden of de dag af te sluiten.
De terugkeer verliep eigenlijk zonder al teveel problemen. Op het openbare vervoer door Parijs kenden we nu onze weg, en het duurde niet lang vooraleer we weer werden geconfronteerd met kapotte roltrappen en smerige treinstations. We waren terug in de heimat!