Rechts van Madagaskar en links van Mauritius

Cirque de Cilaos, vanuit La Fenêtre des Makes

Het is ondertussen alweer anderhalve maand geleden dat we zijn teruggekeerd van onze vakantie.  Bij mijn terugkomst kon ik weer volop brandjes blussen en ondertussen dreigt dat verlof reeds ver weg in  de nevelen van het verleden te drijven.  Ik had nochtans een uitgebreide overdracht voorzien, doch dat bleek traditiegetrouw parels voor de zwijnen te zijn.  Maar dat is een ander verhaal.  Hoog tijd dus om  – tussen de soep en de patatten – het relaas te doen van onze trip naar La Reunion.   

Het zegt U misschien vaag iets, en bijgevolg wil ik graag verduidelijken dat het hier over een eiland gaat dat op een boogscheut ligt van Madagaskar, en op een steenworp van Mauritius, dat U misschien iets beter kent.  Niet meteen het soort van vakantiebestemming voor ondergetekende, die meer in zijn element is in gebergte en bossen, maar een paar jaar geleden heb ik op een andere trip toch ergens een interesse voor de tropen opgeraapt, en zeker wanneer er  – zoals in dit geval – knappe wandelmogelijkheden zijn.  Bovendien, en zijn bergen!  En een vulkaan!  En regenwoud!  Ik had al eens gehoord dat het eiland werd omschreven als het Hawaï van de Indische Oceaan, en ik meen dat men er niet ver naast zit met dat soort beschrijving.

Ik zei nog tegen Penelope dat we dit soort reizen best nu maken, vooraleer een of andere junta ons verplicht om met de bakfiets naar Scherpenheuvel te gaan. Kwestie prijs viel het alleszins (nog) mee, en tot onze verbazing was het leven ginder ook best betaalbaar. De subsidies uit Parijs zullen er wellicht voor een stuk tussen zitten, maar dat is dan ook een plezante bijkomstigheid. U hoort het goed; dit eiland is een Frans departement en u kunt er gewoon met uw identiteitskaart naartoe reizen. Geen gedoe met geld wisselen en roamingkosten, maar gewoon een trip naar “Frankrijk”.

Nu het toch over prijzen gaat: de beste deals waren te vinden met vertrek vanuit Orly. Persoonlijk prefereer ik Charles De Gaulle, met rechtstreekse TGV-verbinding, maar in dit geval scheelde het toch flink wat Euro’s die ik toch liever op het eiland wou besteden. We vlogen bovendien met een recente “long-haul low-cost” maatschappij (French Bee) waar ik maar matige commentaren over gelezen had, maar goed, we gingen het dan maar riskeren. We stonden reeds vroeg in (het steeds marginaler wordende) Brussel-Zuid voor een kapotte roltrap om vervolgens richting Parijs te sporen. In Parijs dienden we over te stappen op de RER, waar er werken waren en geen enkel inlichtingenbord leek te werken. Afin, het komt er op neer om de flow te volgen, en een uurtje later dienden we nog eens over te stappen op het treintje dat ons uiteindelijk naar de luchthaven van Orly bracht. Een heel gedoe, dat ons toch weer deed overwegen om de volgende keer vanop CDG te vliegen. Ach ja, It’s no use crying over spilled milk en ook so far so good.

Het bleek nogal mee te vallen met die French Bee: vriendelijke crew, geen delay en een gloednieuw vliegtuig. Bovendien kregen we eten (nachtvlucht, en dit was niet voorzien in het ticket; low-cost weet u?) en de zetel naast ons bleef leeg, wat een zegen is wanneer ge over lange benen beschikt. Na een vlucht van ongeveer elf uur kwamen we aan in Saint-Denis (de hoofdstad) alwaar het even wennen is wanneer het tropische klimaat op u “valt”. Dat deed me onmiddellijk terugdenken aan die eerste trip naar Zuidoost-Azië, een paar jaren terug, alwaar het leek alsof ik in de serre van een tuinplantencentrum was terechtgekomen. Het went weet u?

Het ophalen van onze huurauto ging vlotjes, en met de airco op “vollenbak” ging het richting Carrefour om reeds wat inkopen te doen voor de volgende dagen. Curieus was dat, Franse verkeersborden, nummerplaten en bekende merken naast de weg, maar je kon er niet naast kijken dat dit duidelijk de andere kant van de wereld was. De bevolking bestaat voornamelijk uit Creolen, Indiërs, Tamils en Afrikanen, dus toeristen steken er een beetje uit. Zeker wanneer ze na een dag of twee rood verbrand zijn.

Het eiland (ongeveer zo groot als Vlaams Brabant) bestaat uit een aantal “cirques”, die eigenlijk kraters zijn van uitgedoofde vulkanen. Weelderig begroeid, en in ieder van die kraters bevinden zich kleine dorpjes vanwaar er magnifieke wandelingen gemaakt kunnen worden. Er is bovendien een hoogvlakte met een actieve vulkaan (die zich momenteel koest houdt) en waar de eilandbewoners in het verleden reeds veel ambras mee hebben gehad.

Cascade de Grand Galet

Vanuit de plaatselijke Carrefour en Decathlon (die is er uiteraard ook) ging het richting Hell-Bourg, een charmant dorp in de groene krater van Salazie.  Op een hoogvlakte gelegen en dus een stuk aangenamer toeven dan de hete kuststreek.  Dit was de uitvalsbasis voor onze eerste wandeling, die ons meteen door een stuk regenwoud zou brengen.  We waren nochtans vroeg vertrokken, maar de warme vochtige lucht, en de heuvels, die echte kuitenbijters waren, maakten dat ik toch een paar keer op mijn tong trapte.  Het was dan ook een groot verschil met de 10° C die de thermometer slechts twee dagen tevoren op het thuisfront aangaf, maar de prachtige natuur maakte veel goed.  Curieus ook, om voorbij bananen- en citrusbomen te wandelen, omringd door planten en bloemen die je bij ons in het beste geval enkel binnenskamers tegenkomt.  Helemaal iets anders dan een hoogvlakte in Noorwegen uiteraard! 

In het dorp vonden we een gezellig restaurant  – mooi terras onder een met sterren bezaaid zuidelijk firmament – en maakten we kennis met de plaatselijke “Creoolse” keuken: een mengelmoes van Afrikaanse en Chinese invloeden, en eigenlijk meer dan best te pruimen.  Ik ben daar steeds erg voorzichtig mee, en Penelope weet waarom.  Ik ga dat hier niet vertellen.  Deze keer dus helemaal geen probleem, en we zijn een tweede keer terug geweest! 

Niettegenstaande dit eiland voornamelijk door Franse toeristen wordt bezocht, kom je hier en daar een handvol Duitsers (ah ja) en andere Europeanen tegen. Men spreekt wel een mondje Engels, maar kennis van de taal van Voltaire is primordiaal. Zo gaf mijn e-reader het op, en ofschoon ik een paar “echte” boeken mee had, was ik voor alle zekerheid toch gaan rondkijken of ik nog ergens Engelse literatuur kon vinden, wat dus schier onmogelijk is. Ik kwam gelukkig toe met de pockets die ik her en der in mijn ruimbagage had verstopt. Iets om in het achterhoofd te houden.

De volgende twee dagen hebben we besteed aan een road trip van de oostkust, gelegen aan de loefzijde van het eiland en waar de Indische Oceaan flink op de rotsen beukt. Schijnbaar een gebied met veel haaien ook, maar je moet al goed zot zijn om daar in de oceaan te gaan zwemmen. Hoogtepunten waren de vele watervallen op de heuvelflanken, maar ook de kleurrijke Hindoeïstische tempels van de Tamil- en Indische gemeenschap met de al even kitscherige beelden van sprekende olifanten en godheden met elvendertig armen. Die kunnen alvast niet op tegen de “Vierge au parasol”, die de eilandbewoners tegen de lavastromen moet beschermen. In de “Notre-Dame-des-Laves” is dat schijnbaar gelukt, en de versteende lavastromen aan die kant van het eiland zijn ronduit machtig om te zien.

Onderweg naar het zuidwesten van  het eiland (dat we een aantal dagen als uitvalsbasis gingen gebruiken) kwamen we voorbij het iconische strand (Grande Anse) dat op alle prentbriefkaarten van het eiland is terug te vinden.  Palmbomen en zo, recht uit de reclame van douchezeep en kokosrepen.  En ook een natuurlijk plonsbad, want in de zee is het verboden om te zwemmen vanwege de haaien die daar in groten getale op de loer liggen.   Allemaal aardig, maar we steken door naar ons verblijf om nog even te rusten alvorens  de klim naar kraterrand van de Vulkaan – Piton de la Fournaise – aan te vatten, die met zijn 2600 meter toch wel pittig zal blijken. 

De oostkust en de machtige Indische Oceaan

Het komt er op neer om op tijd te vertrekken – 5u ’s ochtends – om te vermijden dat de wandeling verloren gaat in  de wolken.  Op weg naar het plateau worden we zowat om de 5 minuten haast van de baan gereden – hier heeft men nog de aloude Franse rijstijl van voor het rijbewijs met punten – en het wordt al gauw duidelijk dat er net die dag een trail running evenement doorgaat op de Vulkaan.   Het wordt, zelfs in de vroegte, zoeken naar een plaatsje, maar iets voor zevenen zijn we eindelijk onderweg.  In het begin lijkt alles vrij eenvoudig, waarbij een in rotsen uitgehouwen trap ons naar de bodem van de krater brengt, maar vanaf daar is het wandelen op grillige versteende lavastromen en dat in de volle zon.    Goed insmeren en liters water meenemen is het ordewoord.  Het oversteken van de vlakte is vooral een kwestie van goed opletten om de voeten niet om te slagen, alvorens de klim begint naar de kraterrand.  Niettegenstaande de temperatuur een stuk aangenamer is op deze hoogte, blijkt toch wel dat ik stilaan een oude rot in het vak aan het worden ben (met nadruk op oud en rot).  Het is flink puffen op een erg grillig terrein, en de kniebrace die ik draag is zeker geen luxe.  Ik ben geen berggeit meer, maar slaag er toch in om een paar uur later de top te halen, ondanks de trail runners die constant in uw nek aan het ademen zijn (en volgens mij stekezot zijn om met dat beetje uitrusting een dusdanige berg op te lopen). Het zicht op de top is fe-no-me-naal en een blik in de krater wijst u nogmaals op uw nietigheid.  Het is daar ook een stuk ijler en van zodra de zon al te flink begon te steken ving de afdaling aan. Dat was weer een berg om op te lijsten en eentje die ik nu met plezier nooit meer hoef te doen.

Piton de la Fournaise

Toch verbazend – we zagen het al op veel plaatsen – dat er nog steeds toeristen zijn die proberen om een dusdanige “wandeling” te doen op basketsloefkes met een flesje water van 500 ml.  Het zal u niet verbazen dat de meesten na een paar kilometers met rode koppen rechtsomkeer dienden te maken.

Eenmaal in ons verblijf aangekomen  – en na een welverdiend dutje – vertrekken we richting Saint-Pierre om aldaar een restaurant te zoeken.  Wisten we veel dat het weekend hét moment is voor de Reunionezen om allemaal tegelijkertijd buiten te komen. De hele familie wordt ingeladen in de auto en men vertrekt naar de stad waar er op het strand wordt gebarbecued.  Heel de stad verandert in een grote gridlock met dubbel geparkeerde auto’s die tot op de zebrapaden staan.  De restaurants zitten overvol terwijl loeiharde creoolse muziek naar buiten schalt. In feite is er geen doorkomen aan en bijgevolg beslissen we om die avond maar naar de Burger King  te gaan.  Zeg nu zelf: zo’n tropische Franse Burger King, het is eens wat anders.

Cilaos

De volgende ochtend zijn we alweer onderweg naar onze volgende stop in de krater van Cilaos.  Alleraardigst ook dat ze hier overal nog voor u uw wagen taken – blast from the past, en ook een manier om mensen een job te bezorgen denk ik dan.  We rijden via de Belvedere de Bois Court met zijn machtig panorama, naar La Fenêtre des Makes, waar superlatieven haast te kort komen, en dat een adembenemend zicht biedt op de krater van Cilaos en de daarin gelegen dorpen.  De wolken die over de kraterrand rollen maken het plaatje af.  Cilaos, in het midden  van deze krater, was onze volgende stop, en het heeft wat voeten in de aarde om ter plaatse te geraken.

Het dorp wordt bereikt via een smalle route met 420 (vierhonderdtwintig!) haarspeldbochten. De twijfelachtige rijstijl der eilanders indachtig, heb ik me toch afgevraagd waarom er daar niet meer ongevallen gebeuren.  Het zal wennen veronderstel ik.  Het levert alleszins mooie plaatjes op, en een mens beseft nog maar eens wat voor een mooie uitvinding die stuurbekrachtiging wel is.

Ter plaatse maken we een wandeling door het tropische woud met weer een aantal steile paden, maar het zicht op de fameuze krater maakt alles goed.  Curieus ook, om tijdens een pauze u af te vragen waar ge met die bananenschil naartoe gaat, om dan vast te stellen dat ge aan de rand van een bananenplantage staat waar de grond bezaaid ligt met die dingen.  Het zal de warmte geweest zijn.

In feite waren we nu op het punt gekomen, na een 8-tal dagen, dat we de hoofdattracties van het eiland gezien hadden, en ook nog een heleboel andere watervallen en prentbriefkaartenmomenten, en voor de eerste keer in lange tijd had ik eens een viertal dagen “niks doen” aan onze vakantie toegevoegd. Dat bleek zeker niet overbodig, en dat zal in de toekomst vaker gebeuren.   Aldus spendeerden we de resterende tijd aan “lichte activiteiten” zoals het bezoek aan de kleurige markt van Saint Paul, maar ook én zelfs aan ochtend- en avondlijke zwempartijtjes in de lagune.  Zoals u misschien las zijn we verre van strandmensen, maar zo een toertje zwemmen, heel vroeg of laat, wanneer er haast geen badgasten zijn, en dat tussen de aquariumvissen, kan me ten zeerste bekoren.  Geen betere manier om wakker te worden of de dag af te sluiten.

De terugkeer verliep eigenlijk zonder al teveel problemen.  Op het openbare vervoer door Parijs kenden we nu onze weg, en het duurde niet lang vooraleer we weer werden geconfronteerd met kapotte roltrappen en smerige treinstations.  We waren terug in de heimat!

Op zijn Zweuds

Toen we de laatste keer in Noorwegen waren, hadden we een stuk van onze route overgeslagen toen het daar onophoudelijk oude wijven aan het regenen was.  Van arren moede waren we dan maar onmiddellijk zuidelijk gereden waar we een extra dag aan ons  – bijzonder plezante – bezoek aan Oslo kleefden.  Maar dat was een paar jaar geleden.  Dat kleine stukje oostelijk Noorwegen – Rondane en Jotunheimen – bleef zo’n beetje een blinde vlek op de kaart en het was dus gauw beslist om even de grens over te wippen, toen ik eerder dit jaar een  reis naar Zweden in elkaar aan het knutselen was.  We hadden nogmaals beslist om de wagen van stal te halen; zeker omdat er nog wat covid-onzekerheden waren in de luchtvaart, en toen kwam plots weer stoemelings Scandinavië in het vizier.  De vorige keer was bijzonder goed meegevallen (op de oude wijven na) en bovendien hadden we nog eens zin om te kamperen, dus de zaak was snel beklonken. 

De dag voor ons vertrek was bloedheet geweest, dus ik moet zowat een uurtje of drie geslapen hebben vooraleer ik – ergens rond zessen in de ochtend – achter het stuur kroop voor de lange rit naar Denemarken, waar we onze eerste nacht in een plattelandshotelletje gingen doorbrengen.  Ik was al flink vermoeid van de voorgaande weken (ontiegelijk druk op het werk) zodat ik niet meteen uitkeek naar de kleine duizend kilometer die in het verschiet lagen.  Ik kwam dan ook flink opgefrommeld aan in het Deense Zeeland waar het (weeral?) flink aan het regenen was, maar een nachtje in koelte doorslapen meer dan deugd deed.  De volgende morgen kregen we reeds een glimp te zien van Kopenhagen, dat we op de terugweg zouden bezoeken, terwijl we vlotjes richting Öresund-brug reden.  Bijna 70 € brug- en tunneltol armer, kwamen we dan in Malmö aan, waar de plaatselijke grenscontrole zich reeds verontschuldigde voor het Zweedse weer dat die dag maar zozo was.  Met dat stukje Scandinavische vriendelijkheid was de toon meteen gezet.  Kunnen ze bij ons nog iets van leren.  Het valt me ook steevast op hoe gedisciplineerd men rijdt in dat soort landen.  De maximum snelheid wordt gerespecteerd en bumperkleven is zowat onbestaande.  Ook in Duitsland houdt men zich netjes aan de regels, daar waar deze bij ons slechts een soort van suggestie zijn.  Ik ben op dat vlak uiteraard een witgekalkt graf met zware voet, maar geef grif toe dat het een stuk relaxter rijdt wanneer ge uzelf niet zit op te jagen.

Het meertje aan onze camping

Een paar uurtjes verder lag onze eerste stop: Tivedens NationalparkMidden in de Zuid-Zweedse bossen, met veel heuvels en meren.  Ondertussen was ook de zon ook doorgebroken en konden we onmiddellijk begrijpen waarom deze plek immens populair is bij de plaatselijke Zweedse caravan-bezitter en de (vele) Duitse mobilhomebestuurders.  Een bijzonder mooi nationaal park, waar we de wandeling deden rond het meer, en ik er niet beter had op gevonden om onmiddellijk daarna nog een paar honderd kilometer af te malen richting Stockholm.  Bedoeling was om daar in de buurt en vooral in de rapte nog een nationaal park mee te pikken, maar het leek ons ondertussen een beter idee om last-minute een hotel te boeken en even eens niets te doen.  Dat vat ook zowat het lesje van deze reis samen: goed uitgeslapen zijn en niet teveel activiteiten in een beperkte tijd proberen te proppen.  Aldus kwam ik al iets monterder aan in Stockholm, alwaar we gelogeerd waren in een oude … gevangenis.  Klein, maar ronduit proper, en very affordable wanneer er op tijd geboekt wordt (u zal ondertussen wel al eens gehoord hebben dat Scandinavië niet meteen goedkoop is).  Met een metrostation om de hoek was het bovendien een fluitje van een cent om de binnenstad en zijn attracties te bereiken.

Gezien we onszelf beperkt hadden tot twee dagen ter plaatse werd er gekozen om op de eerste dag het Vasamuseum te bezoeken en het vermaarde Skansen, om dan op de tweede dag de oude stad van Stockholm te bezoeken.  Clichés, gezien er zoveel te bekijken valt in die stad, maar daar het voor ons beiden het eerste bezoek was, klinkt dat niet meteen onlogisch.  Wat betreft het Vasamuseum: indien u nog nooit van dat schip heeft gehoord vermoed ik dat u niet opgelet heeft tijdens de lessen geschiedenis en dat u bewust wegzapt wanneer er een documentaire op uw tv-scherm dreigt te komen.  Het was de moeite (veel volk) en de koffie is er pokkeduur.  Het weer was bijzonder zomers, en ik vind dat dit iets doet met Scandinavische steden (zoals in Oslo een paar jaar geleden).  Het lijkt wel of die mensen nét iets meer genieten van het licht en de zomergeuren, en ik kan dat best geloven gezien de winters daar bijzonder donker en lang kunnen zijn.

Stockholm – Gamla Stan

Prima weer dus om Skansen te bezoeken, wat een soort kruising is van Bokrijk en een dierenpark. Uiteraard ontiegelijk interessant – ik heb iets met dat soort parken – maar beter nog: we hebben Elanden gezien! En beren! En giftig gekleurde tutti-frutti crème-glace gegeten!  En veel te dure maar lekkere chocolacake!  We gingen aldus tevreden terug naar onze cel (ha!).  De volgende dag werd besteed aan de oude stad, die net als zoveel populaire hoofdsteden vooral ter dienste van de commercie staat.  Veel souvenirwinkeltjes, maar effectief ook een mooie verzameling van historische gebouwen; afin, het mag gezien worden quoi. 

Daar lunchen steeds een flinke slok op de borrel scheelt, had Penelope een geweldig sympathiek restaurantje gevonden waar we dan eens de échte homemade Zweedse balletjes hebben gegeten en dat viel bijzonder goed mee.  Ook daar weer afgrijselijk vriendelijke mensen.  Bovendien zijn we in Zweden ook simpelweg een paar keer in de Ikea gaan eten gezien die prijzen niet veel hoger zijn dan bij ons.  Heel erg proper daar, en weeral erg behulpzame mensen die allemaal netjes Engels praten.  In die Zweedse Ikea-winkels durf ik zelfs naar de grote WC gaan. Zo proper is het daar.

Na een verkwikkende nacht, was het weeral een flink stuk bollen, richting Noorse grens, waar we het Fulufjället nationaal park gingen bezoeken.  Dat betekent een hele dag rijden door bossen, bossen en nog eens bossen, tot je de bomen niet meer ziet.  Het weer viel weeral bijzonder goed mee en het was dan ook een erg warme dag toen er een Midzomer viering van start ging in het veldje naast de camping.  We hadden een hoop ambras en lawaai verwacht, maar het geheel bleek een uiterst gedisciplineerd ceremonietje, waarbij de plaatselijke Zweuden een meiboom oprichtten en er daarna heel gedisciplineerd nog wat nagekletst wordt. Geen zatte toestanden noch écht lawaaioverlast.  Die stakkers hebben zelfs niet eens een fanfare. De waarheid gebiedt echter te vertellen dat ze zich achteraf in eigen huize gaan bezatten en dat dit ook duchtig gebeurde in de plaatselijke caravans en motorhomes, maar veel last hebben we daar niet van gehad.  Ook niet van het traditionele skinny-dipping dat in het meertje achter de camping plaatsvond.  Ik had eerst niet door wat die mensen daar in het midden van de nacht in dat meertje deden, maar ik was dan ook slaapdronken onderweg naar de Zweedse koer, en er was uiteraard die middernachtzon. Het bracht me dan allemaal ook danig in de war.

Het mooie weer bleef aanhouden en we hadden dan ook een ideale wandeldag.  De eerste keer ook op deze reis dat we met wilde ongecultiveerde natuur werden geconfronteerd, en dat doet steeds deugd. Verdomd mooi landschap met een best te pruimen wandeling tot boven de waterval (de grootste van Zweden), met als enig minpunt een guerrilla-aanval van muggen die vooral Penelope leek te treffen.  Eenmaal weg van het water en in een briesje ging dat uiteraard beter.  Mijn (vervallen) flesje anti muskietenmiddel leek ook nog wel wat te helpen (tip: steeds naar ginder meenemen, dat spul).

De routine van het opbreken van het kamp zat er ondertussen weeral flink in, en veel tijd hadden we niet meer  nodig om de tent in te pakken en terug op de baan te zijn. Verbazend ook, dat er tijdens de reis steeds meer plaats bijkomt, daar waar de wagen bij het vertrek propvol leek te zitten.  Ik probeer de plaats van alles te onthouden, maar het is me nog nooit gelukt om bij de eerste keer laden zo efficiënt te werk te gaan. Het zal weeral aan mezelf liggen.

Lang een achterpoortje reden we Noorwegen binnen – bossen, bossen en nog eens bossen – maar plots waren daar de ruigere rotsen en aan de einder verschenen échte bergen en sneeuwtoppen en was er zelfs even een gevoel van herkenning toen we richting Lillehammer reden (deze keer zonder regen).  Omdat de tijd beperkt was, had ik een wandeling uitgekozen in het Rondane nationale park, die ons een goede indruk zou geven van het geheel, en tegelijkertijd niet al te zwaar was.  Een wandeling van een parkeerplaats op een woeste hoogvlakte, die rechtstreeks naar een bergmeer leidt, waar er een grote bemande berghut staat (voor de middagpauze) om vervolgens via een gravel road terug te keren.  So far so good, ware het niet dat de meteo er niet bijzonder plezierig uitzag.  Het is steeds opletten geblazen in dat soort wilde streken; het weer kan bijzonder snel veranderen, en sneeuwbuien in juni zijn volstrekt normaal.  We hadden reeds een paar (malse) regenbuien te verduren gekregen, maar daar waar er een wad in de rivier moest zijn, liep nu een bijzonder furieus stroompje waar er simpelweg geen oversteken mogelijk was.  Het meer hebben we dus niet gezien, maar al bij al was dit toch een mooie wandeling in en bijzonder dramatische setting, want ook bij slecht weer zijn dit soort streken wondermooi.  Het regende deze keer geen pijpenstelen; het objectief is dus min of meer geslaagd!

Gezien ik aan het klagen was over de vele kilometers die ik deze vakantie heb gereden, zijn we dag erna 600 km naar het Zuiden gereden, waar we de nacht doorbrachten in een charmant hotelletje in het Zweedse Uddevalla. Kwestie van helemaal uitgerust en verkwikt te zijn (kuch).  Gelukkig had ik mezelf niet wijsgemaakt dat ik helemaal tot in Kopenhagen ging rijden.  Vanuit Uddevalla was het dan maar een paar uur rijden vooraleer we in Kopenhagen aankwamen en we reeds in de namiddag een korte wandeling konden doen.  Het was nét voor de start van de Tour de France (wist ik zelfs helemaal niet) en we waren ook nét op tijd weg, gezien zowat de halve stad ging afgesloten worden, op wat omleidingen na hebben we daar tijdens ons verblijf weinig hinder van ondervonden.

Ook hier hebben we ons op de eerste dag beperkt tot de clichés.  Er is uiteraard het zeemeerminnetje, slot Rosenborg, Amaliënborg, etc … en andere markante gebouwen van de binnenstad, en ook de zon was weeral van de partij om er een mooie dag van te maken. Deze stad is, zoals vele middeleeuwse steden, bijzonder compact en alles is eigenlijk goed te voet te doen.   Ik zou hier uiteraard onze wandelroute kunnen opsommen, maar dat zou toch maar bladvulling zijn.  U moet dat zelf maar uitzoeken wanneer u daar eens in de buurt bent.  Toch even de “Rundetaarn” vermelden –  ik was vergeten dat die bestond – waar een glooiend pad, in de toren, geschikt voor paard en kar (!) u naar de top van de toren en het oudste observatorium van Europa brengt, en u meteen een mooi zicht heeft op de stad.  Er was ook nog Reffen, aan de andere kant van het water, waar je een permanent Street Food Festival kan vinden.  Kleurrijk en arty-farty en zo, maar niet echt ons ding.  Daarentegen moet je dan wel in Kopenhagen zijn om een goede Griek en Koreaan te vinden, waar het best wel lekker eten was voor aannemelijke prijzen.

Nyhavn – Kopenhagen

Nog voor de Tour losbarstte, zaten we terug in de wagen, onderweg naar het thuisfront.  Deze keer reed het een stuk vlotter – ik leek wel gemotiveerd om thuis te geraken – en van de 34° aan de Lüneburger Heide schoten er 14° over wanneer we terug in de Dijlestad arriveerden.  Het was weeral eens goed, en vooral, veel te kort geweest!

Wanderlust

wanderlust

noun [ U ]

uk /ˈwɒn.də.lʌst/

us /ˈwɑːn.dɚ.lʌst/

a strong desire or urge to travel and explore the world.

Ik heb daar ook last van, en tijdens deze gehele corona-ellende kwam dit sentiment vaak bovendrijven. Escapisme uiteraard, maar ook de oprechte goesting om nieuwe dingen te ontdekken.  Het helpt natuurlijk niet om vanuit het kantoor dagdagelijks vliegtuigen te zien opstijgen.   Ik kan smachten naar de andere kant van de wereld, en wanneer ik dan eindelijk ter plaatse ben aangekomen last krijgen van een onbepaald soort heimwee, om dan eenmaal terug thuis opnieuw te verlangen naar verre einders: ik kan dat allemaal.  Het is een beetje zoals bij Bilbo Baggins, die net zoals iedere Hobbit een voorkeur had voor huiselijkheid en het bekende, maar toch ergens die vonk van reislust had.  Schijnbaar omdat een van zijn voorouders met een elf getrouwd was en alle nakomelingen nét iets anders waren dan normale Hobbits.  Ik moet aldus mijn stamboom eens nakijken.  Maar dit alles om u te zeggen dat ik na twee lange jaren – eindelijk – weer eens de grote plas ben overgevlogen.

Ditmaal geen exotische bestemmingen, maar een bezoek aan de neef van mijn reiskompaan, die reeds jaren in Florida woont.  Niet alleen de wanderlust, maar ook de belachelijk goedkope prijs van de tickets zorgden ervoor dat er snel plannen werden gesmeed.  Bovendien was het een eeuwigheid geleden dat ik nog eens in de Joenaajted Steets was geweest.  Dat land waar ik als klein jongetje een zekere obsessie mee had, gezien het daar – volgens de toenmalige TV-series – steeds groter en beter was en omdat de zon daar altijd scheen.  Afin, een land waar veel herkenbaar is en toch zo verschillend, en het is er, merkte ik nu, niet eenvoudiger op geworden om alles binnen onze context te kaderen. Er zijn de herinneringen aan een aantal formidabele trips in vervlogen tijden, en dat stuk van mijn professionele vliegopleiding dat ik indertijd aan de Westkust voltooide, en bijgevolg was ik benieuwd of die magie nog steeds aanwezig was.  Mind you: Florida stond nooit echt op de bucketlist. Strandvakanties en pretparken interesseren me niet, en wie mij kent weet dat ik het eerder heb begrepen op woest natuurschoon en dat is in Florida ver te zoeken.  Lag het aan mij dan ging het nog eens richting Nationale Parken, maar dit was dan wel hét uitgelezen moment om Cape Canaveral te bezoeken, en laten we zeggen dat dit voor mij het belangrijkste objectief van deze reis was. Het kleine jongetje in mezelf heeft immers meer dan 40 jaar moeten wachten om die plaats te bezoeken waar de toenmalige helden van Apollo naar de maan vertrokken.

In Madrid (tussenstop) viel het ons op dat het exact twee jaar geleden was dat we voorbij diezelfde gate kwamen gewandeld waar we toen halsoverkop uit Zuid-Amerika terugkwamen en nog niet wisten dat het corona-beestje ons die hele tijd aan de grond ging houden.  Bij deze dus een welgemeende middenvinger naar het virus, niettegenstaande de mondmaskers ginds – in tegenstelling tot BRU – nog verplicht waren.  Ook niet prettig was de verplichting tot testen – alvorens naar de VS te reizen – waardoor ik de laatste dagen met een soort van Zwaard Van Damocles boven het hoofd rondliep.  Een ganse opluchting om “negatief” te testen en eindelijk “écht” uit te kijken naar de reis.  De overprijsde hamburger en het matige bier in de luchthaven werden met de mantel der liefde bedekt en alras zaten we opgeplooid in de economystoeltjes (“Cattle Class” voor de insiders) van een Boeing 787. Ik was verbaasd om vast te stellen dat zowel de vlucht van BRU naar MAD, alsook de vlucht naar MIA bomvol zaten, en het – Oekraïense toestanden incluis – toch beter lijkt te gaan met de luchtvaart dan ik dacht, en maar goed ook, gezien dat mijn boterhammen en deze reis betaalt.  Wel vervelend om 9 uur met een mondmasker op de voorgevel te functioneren, maar schijnbaar nog niet vervelend genoeg voor de man die naast mij zat en – niettegenstaande iedereen geboosterd en getest – 2 maskers over elkaar droeg.  Behalve dan om de pieren uit zijn neus te halen – ik hebos u gezienos hoor Pedro! Ik sliepos nietos!

Negen lange uren later stond ik aan te schuiven bij Immigration (waar ze naar aloude traditie ook de pieren uit mijn neus vroegen; niet diezelfde van de Pedro uiteraard) om vervolgens half verdwaasd aan te komen in een of ander airport hotel dat we voor die nacht hadden geboekt.  Erg bevreemdend om plots rond te lopen bij een temperatuur van boven de 25° tussen wat overduidelijk geen plastieken kokospalmen waren. 

Een korte nacht later – jetlag, en de Kompaan zijn pathologische snurken dat nu zelfs door oordoppen heen komt –  waren we op weg naar Saint Augustine, dat de titel draagt van oudste nederzetting van de continentale US.  Uiteraard een toeristische trekpleister die  – lijkt me zo – het soort Amerikanen aantrekt dat nog nooit een voet buiten eigen land heeft gezet en hier hoopt een vleugje Europa op te snuiven.  Niks op tegen uiteraard, alhoewel ze misschien wat bedrogen uitkomen.  Er is een mooi representatief Spaans Fort uit de 17e eeuw en een bijhorend “colonial” stadje  – in feite een grote wandelstraat – dat vooral in recentere tijden het daglicht heeft gezien maar vooral rond commercie is gebouwd.   Leuk voor de liefhebbers, maar we hadden het op een paar uurtjes gezien.  Mijn inwendige persoon was dan weeral enorm onder de indruk (met nadruk op “druk”) van hetgeen ik de avond tevoren voorgeschoteld kreeg in een plaatselijke diner.  Het was dan vooral vettig en zout, en dat in combinatie met de jetlag deed me de volgende dagen vooral salades eten.  Kompaan en Kozijn lieten het niet aan hun hart komen en doken in de eerste Brew Pub (van velen).   Gezien Florida het Blankenberge van de VS is, had ik reeds wat opzoekwerk verricht om toch een en ander te kunnen bezoeken wat meer in de richting van historie en natuur ging.

Zelfs Kozijn van de Kompaan – ondertussen tot Amerikaander genaturaliseerd – was nog nooit in het uiterste noorden van de staat geweest, waar we op Amelia Island een oud fort uit de burgeroorlog bezochten.  Helaas was dat niet in het weekend, want anders hadden we er nog een re-enactment bij gekregen.  Een interessante omgeving, waar de Atlantische Oceaan een stuk frisser was, maar het tegelijkertijd een stuk rustiger was.  Ook een plaats waar de natuurlijke vegetatie van Florida in al zijn glorie aanschouwd kon worden.  Ergo, moeras, met zwemmende handtassen en veel bomen bedekt met dat typische Spaanse mos.  Ik was niet geheel ontevreden met dit tripje door het plaatselijke State Park en omliggende parochies, dat me toch een idee gaf van La Floride profonde.  Kompaan en Kozijn keken daarentegen reeds uit naar de volgende Brew Pub, en na een niet al te onaardige maaltijd (Clam Chowder!) namen we een Uber naar het plaatselijke “dorp” waar een lokaal Watering Hole veelbelovend leek.  Of het nu was omdat we daar in Trump Country rondliepen weet ik niet, maar de plaatselijke Uber-chauffeur leek niet echt opgezet met die foreigners en hun Duits klinkende taaltje. Onze vragen en opmerkingen – hoe vriendelijk ook –  werden met een droge “yip” beantwoord.  Toen we bij terugkomst met dezelfde chauffeur terug naar het hotel reden en met een blijgemutst (Brew Pub) “Evenin’ Sir! Here we are again!” in de wagen stapten – “yip” –  dacht ik dat het misschien niet zozeer aan Trump lag maar dat die man een spraakgebrek had of zo.  Of in de plaatselijke diner had gegeten.  Wie weet.

Ondertussen was het reeds woensdag, en was mijn Hoogdag (met hoofdletter “H”) aangebroken.  Herinnert u zich, hoe u, als kind, helemaal opgewonden op weg was naar de kermis?  Ik had dat gevoel, toen we de brug overstaken naar het legendarische Kennedy Space Center.  Heerlijk was het, om het wereldberoemde “Vehicle Assembly Building” te zien opduiken, en een hele collectie raketten die zo uit de boekjes van mijn jeugd kwamen.  Kompaan en Kozijn waren er een aantal jaren geleden reeds geweest, maar dit keer kregen ze er een gratis rondleiding bij.  Het is namelijk bijzonder profijtelijk om uw eigen gids te kunnen zijn.  Ik kom uiteraard superlatieven tekort om al de wondere tuigen die ik zag te kunnen beschrijven – ik heb zelfs een maansteen(tje) aangeraakt! –  en ik heb mij flink moeten inhouden in de Gift Shop.  Het is uiteraard allemaal flink op z’n Amerikaans ingericht en soms had ik het gevoel in een of andere blockbuster rond te lopen (letterlijk achtergrondmuziek met de soundtracks van de laatste Star Trek films en oa. Apollo 13) maar mijn dagje was goed!  Minpuntje: door covid-restricties (?) reed de bus niet tot aan de lanceerplatformen en heb ik de SLS (dé nieuwste maanraket) slechts van in de verte gezien.  Het zij zo.

Diezelfde avond ging het naar Tampa, waar Kozijn woont, en we de volgende dagen gingen doorbrengen.  Ondertussen was Kompaan tot de vaststelling gekomen dat hij nog een of ander concert wou bijwonen dat zich toevallig op de weg bevond – het vrij toegankelijke gedeelte van het Universal Studios pretpark –  en gezien het onze meug niet was hebben Kozijn en ik aldaar een paar uren gewacht in een of andere strandbar terwijl Kompaan ergens tussen getatoeëerde baarden stond te headbangen. Dat laatste was dan ook geen probleem daar Covid, wat de Amerikanen betreft, volledig voorbij is.  Op een paar openbare plaatsen na is er geen mondmaskerplicht meer en het was eigenlijk bijzonder aangenaam om eens volledig terug in het “oude normaal” te zijn (en hopelijk blijft dat zo!). Aldus voor één keer een strandbar en geen Brew Pub.  Had ik u al verteld dat Kompaan en Kozijn iets hebben met brouwerijen en zelf ook bier brouwen? Bij deze, moest het niet geheel duidelijk zijn.  Een beetje een hype ook naar het schijnt.

De rit naar de westkust verliep daarentegen fluks, en niettegenstaande het reeds flink donker was, kon ik vaststellen dat Kozijn niet slecht geboerd had en zelfs een mooi zwembad in de tuin had liggen.  Er zijn slechtere weiden om in terecht te komen! De volgende dag werd er een poging ondernomen om nog ergens manatee’s te spotten, doch het was reeds laat in het seizoen en die beestjes hadden waarschijnlijk besloten om betere oorden zonder toeristen op te zoeken.  We hebben wel kleine haaien en stingrays gezien, alsook de alomtegenwoordige pelikanen die zich van al dat volk weinig lijken aan te trekken.  Door een paar flinke (warme) regenbuien hebben we op die voorlaatste dag eigenlijk niet veel meer beleefd dan wat op de bonnefooi rondstruinen in de stad en aan de waterkant (ook niet slecht). Die bonnefooi, bleek voor Kompaan en Kozijn vooral uit Brew Pubs te bestaan. Ik heb onze jongens uiteraard in hun hobby gesteund, en met wat ik die week aan allerhande IPA’s had binnengespeeld kon ik zo stilaan mensen met mijn adem ontsmetten in plaats van te besmetten. Every cloud has a silver lining.

Om terug richting Miami te gaan, had ik er voor gekozen om eens een Amerikaanse trein te nemen.  Een keer het ticket gekocht viel de prijs best mee, niettegenstaande de website van Amtrak nog waardelozer is dan wat de NMBS en consoorten voortbrengen (het kàn!). Best wel een aparte ervaring waarbij je niet zomaar naar goeddunken opstapt maar naar de juiste wagon wordt gedirigeerd door anders best wel aardig personeel.  Diezelfde avond had ik ook nog eens een betere kamer gescoord in het hotel; de bedden stonden nog verder uit elkaar zodat het met oordoppen en twee kussens op mijn hoofd nog nét doenbaar was om toch enkele uren slaap in te halen.  

Ik had Miami bewust voor de laatste dag gehouden.  Veel tijd hadden we niet, en gezien het toerisme zich hier vooral aan het strand afspeelt, hadden we afgesproken om eens de tour van de Ocean Drive te doen en voor de rest de kat uit de boom te kijken.  Het was bovendien Spring Break, waar we gelukkig niet al teveel van gemerkt hebben op wat zatte en luidruchtige studenten na.  Die boulevard is best aardig – de art deco! – maar uiteraard flink duur om zomaar eens eventjes een terras te gaan doen.  Lichtpunt was het iets verder gelegen Wolfsonian museum, waar ik nog een art-deco tentoonstelling met luchtvaartthema (!) heb kunnen meepikken.  Serendipiteit heet zoiets; meer van dat! Er was nog tijd voor één Brew Pub – wat had je gedacht, en ook “oef” – vooraleer we weeral opgeplooid op een 787 richting Europa zaten.  Het ging allemaal heel erg snel voorbij , maar al bij al was ik tevreden dat ik toch nog eens heb kunnen reizen zoals in vroegere tijden (op de mondmaskers na).   Dit soort reisjes is vooral een soort hobby om zo goedkoop mogelijke tickets te scoren, maar bij deze ga ik de volgende keren toch voor extra beenruimte betalen (als je eenmaal business hebt gevlogen is vliegen nooit meer hetzelfde; neem dat gerust van me aan).  Om nog maar te zwijgen van aparte kamers.  Minstens twee verdiepingen uit elkaar. Dat scheelt in oordoppen.

Blij dat ik dit weeral allemaal heb mogen zien. De magie van eerdere reizen naar het land van Uncle Sam leek me wat weggedeemsterd, maar dat zal uiteraard aan mij liggen. Ik kom nog eens terug, maar wellicht niet in de Sunshine State.

Teruggaande op de eerste paragraaf ben ik nu weeral aan het uitkijken naar de volgende reis.  Er was het idee om eens richting een klein groen Caribisch eilandrepubliekje te vliegen, maar zolang er nog covid-restricties gelden ben ik niet zo geneigd om dit meteen al te doen.  Misschien zijn we nog een jaartje te vroeg.  Er is daarentegen het plan om nog eens de oude tent boven te halen en richting Scandinavië te trekken.  Deze keer met Penelope (dan heeft zij eens oordoppen nodig).

Wordt vervolgd!

Mond-en-klauwzeer

Terwijl de coronacijfers weeral hun piek bereikt lijken te hebben (en dan hebben we het niet eens over Omikron) is ondergetekende de 6e dag van zijn isolatie aan het uitzitten, want ook ik heb prijs. Waar ik het opgeraapt heb? Geen idee, maar gezien we op het werk met 5 gevallen zitten en 4 daarvan management zijn, lijkt het logisch dat ik ergens door een kwalijk miasma ben gelopen bij mijn wekelijks bezoek aan kantoor. Daarentegen heeft mijn kroegbaas het ook zitten, en is het best mogelijk dat de snoodaard, over de toog, in onze richting heeft geademd (grrrr, met zijn ademen ook altijd)

Waar het vandaan komt maakt eigenlijk niets uit; we kunnen er toch niets aan veranderen. Ook Penelope is ziek en gezien we op aparte adressen wonen is het dus minder prettig om op afstand te moeten uitzieken. Onze reis naar Venetië is uiteraard ook in het water gevallen en dat is dus flink balen. Gelukkig konden we het hotel zonder kosten annuleren, maar de vlucht zijn we helaas kwijt en met de stijgende cijfers overal in Europa hebben we geen flauw idee wanneer we opnieuw kunnen boeken.

An sich viel het wel mee; daar ik gevaccineerd ben met het vaccin van denaldi (J & J) had ik de eerste dagen een zware verkoudheid die nu achter de rug lijkt te zijn. Er is alleen nog die vermoeidheid en het verlies van smaak/geur.

Mond-en-klauwzeer zal wel erger zijn vermoed ik?

Het smaragdgroene eiland

Op een kort (werkgerelateerd) toertje over de grens na, was het alweer meer dan anderhalf jaar geleden dat we nog eens op reis waren geweest. Er waren wel wat wilde plannen om het vliegtuig te nemen om – al was het maar eventjes – het woord staycation niet te moeten aanhoren, maar toen wisten we nog niet dat het wereldwijd wel erg stroef loopt met de vaccinatiecampagnes en vooral met de wederzijdse erkenning van vaccinatiebewijzen. Aldus bleef de keuze beperkt tot continentaal Europa en gezien de situatie kunnen beggars geen choosers zijn. Daar Penelope nog nooit in Ierland was geweest en ik nog eens goesting had om links te rijden, was de keuze dan ook snel gemaakt. De tarieven voor de ferry naar Dublin waren bijzonder gunstig en ik had bovendien nog een ontwerp voor een Iers roadtripje ergens onderaan in de schuif liggen. Half september was het zover.

Gold Beach (Arromanches, overblijfselen van Mulberry haven)

Gezien de ferry vertrekt uit Cherbourg waren we reeds een dag op voorhand vertrokken omdat het anders toch écht wel racen tegen de klok zou zijn. Om het nuttige aan het aangename te paren brachten we aldus de nacht door in het charmante stadje Bayeux (jawel, van dat tapijt) en konden we de dag nadien nog een en ander meepikken van de D-day invasiestranden (blijft indrukwekkend). Het was een flinke overtocht (19u!) met de ferry alwaar ik met veel goesting aan de eerste van veel Guinnessen begon, terwijl we doorheen de ramen de kanaaleilanden zagen voorbijschuiven en ik mezelf herinnerde dat ik ook nog eens opnieuw die kant op wil. De nacht viel best mee (de oceaan/zee was zo plat als een biljartlaken) en zonder al te veel oponthoud reed ik die morgen de ramp af om meteen in de Dublinese ochtendspits te rijden. Het is dan vooral flink opletten gezien Waze u alle richtingen uitstuurt en dan nog in een stad waar ge aan de verkeerde kant van de straat aan het rijden bent.

Trinity College Library

Over Dublin valt veel te zeggen, behalve dan dat het niet echt een grootstad is en qua attracties zullen er wellicht mensen zijn die op hun honger blijven zitten. De stad trekt mijn inziens eerder het soort toeristen aan die het begrepen hebben op (vaak) kleffe folklore en zogezegd authentieke pubs (niets mis mee trouwens) niettegenstaande je wel degelijk een aantal oerdegelijke museums (om zo maar iets te zeggen) in de stad kan terug vinden. Ik had de meeste van de “highlights” (Guinness storehouse ed.) al gezien op vroegere trips, maar was er nog niet aan toegekomen om de Trinity College Library te bezoeken (en het Book of Kells) wat voor mij zowat het hoogtepunt is van de bezienswaardigheden in deze stad, en bovendien flink de moeite ook. De bibliotheek zelve zou niet misplaatst zijn in een Harry Potter film. Wat me in deze ook opviel was de toegenomen marginaliteit en smerigheid van de stad (heeft Corona hier iets mee te maken gehad?), maar dat werd goedgemaakt door de vriendelijke mensen en mijn favoriete adresje (The Bank on College Green) waar het immer goed eten is. De laatste keer dat ik in Dublin was bezochten we het hierboven vermelde Guinness Storehouse en zag ik – vanuit de panoramische bar – groene heuvels in de verte liggen. Het waren die groene heuvels, de Wicklow Mountains en zijn nationale park, die voor de volgende dag op het programma stonden.

Spinc Trail, Wicklow Mountains

Het is dan ook een verademing om het doolhof van Dublin (Waze was weeral in form) achter te laten en snel in een streek terecht te komen die sterk deed denken aan delen van de Schotse hooglanden en zelfs een beetje aan de Ardennen. Bijzonder mooie streek, waar er flink te wandelen valt en wij ons ophielden rond Glendalough, wat zowat het centrum is voor de outdoors-activiteiten in deze streek. Aan te raden is de Spinc Trail, die een knap panorama biedt van de streek, en voor de fijnproevers is er de Ballinastoe Woods Walk, die niet zo eenvoudig te vinden is, maar wellicht een goede inspiratie zou zijn voor een hoofdstuk in een of ander fantasy-epos. Ik raad u daarentegen ten stelligste af om de hoogste waterval van Ierland te bezoeken die daar ergens net om de hoek ligt; wat mij betreft zijn de watervallen van Coo een stuk spannender en daar betaal je geen 6 € toegang voor.

Ballinastoe Woods Walk

Blij om te weten wat er in die heuvels gaande was, stond er vervolgens een ganse dag rijden op het programma waarbij we voornamelijk over de snelweg en autowegen hebben gereden – ik had de route wat onderschat – om op tijd aan te komen in Killarney, waar het bekende “Gap of Dunloe” op het programma stond. Ook hier was Waze weeral flink in form, en werden we over allerhande kleine en – vooral – smalle wegeltjes gestuurd die me sterk deden denken aan onze belevenissen op het platteland van Cornwall en Schotland (“passing places”) en waar de plaatselijke chauffeurs zich netjes aan de snelheidslimiet van 80 (!) Km/u houden (kuch). Zo werden we verschillende keren door een dorpje gestuurd waarvan ik de naam in het Gaelic niet kan uitspreken maar ongeveer klonk zoals “Rosse Jeannine” (of zoiets). Dat om 30 seconden te winnen in wat ginder een avondspits voorstelt. Van toen af hebben we wijselijk besloten om Waze in te wisselen voor onze “gewone” GPS.

Aangekomen in Killarney waren we te gast bij de alleraardigste pensioneigenaar die bovendien als twee druppels water op Kamagurka leek. Ik heb hem niet gevraagd hoe ik “Rosse Jeannine” in het Gaelic moest uitspreken. Aardig taaltje trouwens, en ter plaatse werd ik er nogmaals aan herinnerd dat het accent van de westkust geenszins te vergelijken valt met het afgelikte Dublinees van de kostuums die ik af en toe op kantoor aantref. Zo was er die brave oude knar die het busje bestuurde dat ons naar het startpunt bracht van de wandeling door The Gap of Dunloe, en ons met zijn sappige accent een verslag gaf van alle “bezienswaardigheden” waar we voorbij reden. Dat deed hij door tegelijkertijd in de microfoon te spreken en deze ook als aanwijzer te gebruiken. Dat de halve bus op die manier ook maar halve zinnen kreeg te horen leek hem niet te deren. Nu ja, we verstonden er ook maar weinig van.

Augher Lake, Gap of Dunloe
Kort bij de “Wishing Bridge”, Gap of Dunloe

We hadden enorm geluk met het weer (op een korte plensbui na) en de wandeling doorheen dit mooie stukje natuur was indrukwekkend. Let op: de meeste toeristen laten zich met paard en kar vervoeren (voor ocharme 12 km) maar gezien het toerisme op halve kracht draaide hebben we hier niet al teveel last van gehad. Niettegenstaande ik niet meteen te vinden ben voor georganiseerde tripjes was het hier dus de bedoeling om na de wandeling een boottocht te maken over Lough Leane om zo terug naar het dorpscentrum gevoerd te worden. Het was dit of helemaal te voet terug gaan , maar de oversteek van het meer viel bijzonder goed mee en ik mag zelfs zeggen dat het zijn geld waard was. Een van de hoogtepunten van onze reis, en we hebben Kamagurka verzekerd dat we nog eens zullen terug komen!

Cliffs of Moher

De dag nadien was het weer even rijden om op onze volgende bestemming – Galway – terecht te komen, met een tussenstop aan de obligate “Cliffs of Moher”. Hier kwam ik terug op bekend terrein terecht gezien ik hier jaren geleden ook al een tripje had gemaakt en tot de vaststelling kwam dat het nog steeds lang rijden is via de smalle kustwegjes, maar het zicht op de Oceaan maakt veel goed. Galway is een charmant universiteitsstadje en hier draait het qua toerisme vooral om de zogenaamde “Latin Quarter” (pubs, wat anders, maar dan in felle kleurtjes) dat tijdens een warme zomerdag wellicht aardig lijkt, maar waar wij niet meteen iets verloren hadden. Wij hadden het vooral voorzien op een daguitstap naar de Aran eilanden, en gezien ik al eens op Inishmaan was geweest ging het deze keer naar Inishmore, waar er mijn inziens veel meer te bekijken viel.

Dún Aonghasa, fort uit de bronstijd op Inishmore

Ik had iets te diep in mijn memorie gegraven en had tickets gereserveerd op een ferry die vertrok op een plaats die op 1,5 uur van onze B & B lag, daar waar er een ferryhaventje achter onze hoek bleek te liggen en ik dat dus helemaal vergeten was. Nu ja, we hebben dan maar een en ander verschoven met onze reservaties om ons niet al teveel te moeten haasten en wonder boven wonder kwamen we niet alleen op ons oorspronkelijk vertrekuur aan maar konden we nog net mee met deze ferry waarbij we dus een uur gewonnen hadden.

Inishmore

Inishmore mag dan een van de meest bezochte Aran eilanden zijn – en wellicht is het daar over de koppen lopen in het hoogseizoen – maar wat ons betreft was dit weeral een toppertje. Gezien Covid en het feit dat we al half september waren, was het daar relatief rustig en konden we een mooie fietstocht maken over het eiland in prachtig weer. Het eiland biedt een aantal archeologische sites met een prachtig zicht op de oceaan, er zijn zeehonden en puffins te zien in het wild, en met wat zoeken kunt ge zelfs een natuurlijk “blowhole” aan de rand van de Oceaan vinden. We hadden er spijt van dat we maar een dag konden blijven gezien een overnachting hier zeker op zijn plaats was geweest. Wie weet, misschien de volgende keer.

Inishmore

En zo kwam ons laatste doel in het zicht: de Connemara. Voor velen slechts een onnozel liedje op een trouwfeest, maar in werkelijkheid een grandioos natuurgebied. In feite kunt gij daar – zoals in de meeste nationale parken van Ierland – verschillende dagen wandelen, maar gezien onze tijd beperkt was hebben we hier gekozen voor een van de meeste bekende wandelingen over en rondom Diamond Hill wat een van de markante heuvels van deze streek is.

Afdaling van Diamond Hill

De wandeling beloofde spectaculaire vergezichten, maar gezien het bijzonder slechte weer hebben we hier slechts flarden van opgevangen. Daarentegen hebben we doorgezet in regen en wind en hadden we veel deugd van wat achteraf gezien een zeer sportieve wandeling was geworden. Het valt ons ook nog steeds op hoe slecht sommige toeristen zijn uitgerust en ik zeker niet in de plaats wil zijn van al diegenen die zo’n wandeling willen forceren op witte sportsloefkes en met een niemendal van een K-way’tje rond hun middel. Al doende leert men. Met horizontale slagregen. Mag ik hopen.

En zo ging het terug naar Dublin. Deze keer zaten we in een (toch wel) aangename en betere wijk waar ik nog nooit geweest was en waar de – misschien cru gezegd – verloedering van het stadscentrum toch wel ver af leek. Veel hadden we niet meer gepland – buiten wat toertjes en winkelen – gezien we de dag nadien op tijd aan de ferryhaven wilden zijn. De overtocht was niet eens noemenswaardig en al gauw waren we weer een volle dag aan het rijden om laat ten huize aan te komen. Maar nét niet laat genoeg om nog snel eentje te gaan pakken aan de toog – de Guinness weg te spoelen – en reeds een relaas van deze reis te doen.

Binnenkort trekken we nog eens naar de Dogestad. Misschien dat ik dan ook wel goesting heb om daar een en ander over te schrijven.

Kwartje

Heel die coronacrisis heeft als voordeel gehad dat ik voldoende tijd had om aan enige introspectie te doen.  Wanneer uw werk nog slechts uit sleur en ergernis bestaat is het hoog tijd om andere dingen te gaan doen.   Het is trouwens een wonder dat we deze crisis zonder al te veel problemen zijn door gesparteld.  Al bij al positieve resultaten, maar laat dat vooral te wijten zijn aan wat samengevat kan worden als een flinke portie geluk bij een ongeluk.  Ondertussen blijkt de toekomst nogal onzeker gezien het moederbedrijf – een flink uit de kluiten gewassen multinational – een en ander wereldwijd wil herstructureren en ook wij wellicht in de klappen zullen delen. 

Gezien het Peter Principle bij ons tot een ware kunst verheven is, zijn ondergetekende en twee lotgenoten zeer gegeerd om allerhande fratsen recht te trekken en de goeie gang van zaken te garanderen.  Noteer dat wij zelven – van bovenstaande principe gesproken – met recht en rede moge beweren dat we nog niet op dat niveau gekomen zijn waar we te incompetent voor zijn, gezien we dat onmiddellijk zouden merken aan de hoeveelheid stroop die er aan onze baard wordt gesmeerd. Toen één der lotgenoten plots zijn ontslag aanbood voor een zeer bekoorlijk voorstel – en dat in volle coronatijd – vond ik al die aanbiedingen die ik via LinkedIn kreeg plots nog een stuk aantrekkelijker.  Zo aantrekkelijk zelfs dat ik het wel buiten mijn sector wou wagen, wat zo goed als blasfemie is, daar werken in de luchtvaart niet minder dan een roeping is (wordt alleen begrepen in luchtvaartkringen)

Op gevaar van mijn hele zielenzaligheid op het spel te zetten ben ik beginnen solliciteren bij een groot engineeringbedrijf waar men al snel lieten weten dat men wel degelijk interesse had.  De hele reutemeteut van (virtuele) assessments werd doorlopen, waarna het even stil werd om dan plots opgebeld te worden met een concreet voorstel en de vraag om een dag te komen meedraaien.  Ik zat dus plots zo goed als binnen. No kidding.  Het voorstel in kwestie was niet te versmaden; een flinke smak kluiten erbij voor een functie op niveau die zich voornamelijk op werven wereldwijd zou afspelen.  Even aanpassen wellicht, maar misschien nét dat zetje dat ik nodig had om terug iets of wat te floreren in mijn dagelijkse bezigheden.

Omdat ik nog steeds deeltijds werk (vanwege corona) was het dus een fluitje van een cent om me een volledige dag vrij te maken om een en ander van dichtbij te bekijken. Bijzonder vriendelijke mensen die erg eerlijk waren over de bedrijfsproblematiek, die in feite een perfecte illustratie was van dat groene gras aan de overkant.  Erg wild werd ik er niet van, van de landschapskantoren en van het verloop van jonge wolven die daar eigenlijk enkel voor de hoge verloning zaten.  Om een lang verhaal kort te maken: diezelfde avond werd me verteld dat men bijzonder tevreden was over mijn input en inzicht en ik me zo snel mogelijk diende aan te bieden bij de HR om het contract te tekenen.

Waar een normale sterveling dolblij thuiskomt met het vooruitzicht op nieuwe uitdagingen, zat ik met een knagend gevoel en heb ik samen met mijn vriendin zowat de halve avond voordelen en nadelen zitten afwegen, om vervolgens slecht te slapen en bij het krieken van de ochtend een mail te sturen met de boodschap dat ik het voorstel vriendelijk afwees.  Ik kreeg nog een verbaasd telefoontje waarin me mij vroeg om toch nog te heroverwegen, maar de “gut feeling” zat niet goed. 

U kunt zich dat wellicht niet meteen inbeelden, maar ik stond op de bovenste verdieping van een ultramodern kantoorgebouw, uitkijkend over rivier en stad, een contract zo goed als op zak, me afvragende of ik nu elke dag pak en das moest dragen, toen er plots een vliegtuig voorbijvloog.  “Ah ja”, dacht ik bij mezelf, “dat is een Cessna Citation, wellicht van operator X die net opgestegen is van mijn vliegveld”. 

Toen viel mijn kwartje.  Dat is niets voor mij, dat wereldje buiten de vliegerij.  Toch niet meteen, tenzij het écht niet anders kan.  Ik ga nog even doorbijten en de kat uit de boom kijken.  Meer argumentatie had ik niet nodig.  Het is een roeping weet u?

Kompjoeter

De lente is traditioneel hét moment om grote schoonmaak te houden. Eens in de 10 jaar krijg ik mezelf zo ver om dat ook eens te proberen en de tijdelijke werkloosheid – waardoor ik tegenwoordig halftijds werk – heeft bij deze geweldig geholpen.

Waar ik bij mijn eerste verhuis slechts een paar keer met het eigen wagentje over en weer diende te rijden om alles ter plaatse te krijgen, evolueerde dat ondertussen van een kleine bestelwagen naar een gezonde vrachtwagen en dit komt dan vooral door de ettelijke dozen brol die ik van de ene naar de andere plaats heb meegesleurd wegens “misschien nog eens nodig hebben”. Hele dozen vol met oud computermateriaal en kabels zijn met veel plezier naar het containerpark gebracht, en dat inspireerde me meteen om ook eens virtuele schoonmaak te houden op mijn PC. Een “clean install” geeft immers veel voldoening.

Daar ik met dual-boot Linux/Windows werk, loopt er sowieso een en ander fout, waardoor ik dan uren bezig om een en ander terug aan het draaien te krijgen waarbij ik – o gruwel – allerhande wartaal in terminals/command prompt dien in te typen om er dan tegen tienen ‘s avonds de brui aan te geven en mezelf te beloven om het de volgende morgen allemaal in orde te brengen. Uiteraard kan ik mezelf niet tegenhouden om dan diezelfde avond nog op mijn telefoon te zitten tokkelen om oplossingen te vinden, wat deze keer nog gelukt is ook!

Het is deze uit de hand gelopen hobby die er voor gezorgd heeft dat ik op het werk – met zeer lange tanden mijnentwege – tot IT-manager-in-bijbaantje ben gebombardeerd. U kan zich – of niet – inbeelden welke arbeidsvreugde dit teweegbrengt (kuch). “Ik heb dat nooit echt gehad in school” is dan uiteraard het meest gehoorde excuus, maar zelf proberen en Google als goeie vriend nemen zit er meestal ook niet in bij deze mensen. Ik kan dan nog zo hard “plus est en vous” roepen en het ettelijke keren voordoen, maar dit brengt helaas weinig zoden aan de dijk.

Ik amuseer me dus vooral met het resetten van paswoorden (oei, de Caps-Lock stond nog op), het uitleggen hoe je van Qwerty-US naar Qwerty-UK overschakelt (ah ja, een internationale boîte en dan komt daar nog Azerty bij; nefast voor de paswoorden) en het deblokkeren van PC’s wanneer men toch stug blijft proberen om het paswoord in te geven met diezelfde Caps-Lock aan (en de Num-Lock uit). Dat laatste doet me dan weeral denken aan het brave meisje dat – in verre en vervlogen tijden – aan onze check-in werkte en wiers “nummers kapot waren”. Juist, u raadt het al.

Wanneer je dat moet combineren met een andere veeleisende baan kan u wellicht begrijpen dat ik wel eens cranky thuis kom. Helemaal te gek wordt het met de die-hard luddieten die menen dat het kantoorleven voor de komst van de computer veel beter was. Zo heb je bij ons Sylvain, die op een jaar van zijn pensioen staat. Sylvain was al behoorlijk boos toen de Blackberry – met toetsenbord – werd vervangen door, ik citeer, een “wrijftelefoontje”, en het heeft veel voeten in de aarde gehad om Sylvain de kneepjes van een touchscreen aan te leren. Sylvain is dan ook diegene die een reeks cijfers in een excel-werkblad bij elkaar telt met een rekenmachine in de hand (zo eentje van Texas Instruments). Ik heb toen niets gezegd. Dit ging zelfs mij te ver.

Ik mag er dan wel mee lachen – foei, empathie is niet mijn sterkste punt – maar ik heb bij deze wel respect voor de goedmenende zielen die de stiel van ICT-verantwoordelijke alledaags en fulltime beoefenen. Oh ja, zie het prentje onderaan: gouden tip!

FOMO

Fear Of Missing Out. Het hield me tegen om van mijn Facebookprofiel af te komen. Ik was er indertijd vroeg bij en op een bepaald moment had ik om en bij de duizend “vriendjes”. De opkomst van de smartphone maakte dat ook ik talloze uren heb verspild met het checken van mijn profiel.

Jaren geleden begon het mij echter te dagen dat die paar eenzame zielen zonder Facebookaccount wel eens gelijk konden hebben. Het constante checken van die updates werd een constant “ergeren”, waarbij de profielen die foto’s plaatsten van hun eten – en daar tig likes voor kregen – al gauw werden verwijderd, om nog maar te zwijgen van al die mensen die ik al jaren niet meer had gezien en wiens levens me eigenlijk geen barst meer konden schelen. Cru, maar ik ben er zeker van dat u het ook al gedaan heeft. Ettelijke profielen toegevoegd op fuifavonden in een ver verleden, die collega’s uit dat vroegere bedrijf en die buren uit de stad waar ik ooit woonde; allemaal verwijderd, omdat er toch niets meer te zeggen viel en we allen met onze levens verder gingen.

Bleven over: de inner circle en een aantal personen die daar net buiten vielen, maar desalniettemin interessant genoeg waren zodat de tally daalde tot zowat 200 vriendjes. Er dient wel gezegd te worden dat daar ook de complete fanfare van ons dorp tussen zat en ik daar niemand durfde te verwijderen omdat er daar mensen tussen zitten die dat onmiddellijk hebben gezien en dat als een vreselijk affront beschouwen. Er zaten er bijgevolg nog een heleboel tussen die foto’s van hun eten op hun wall plaatsen maar deze had ik dan maar op negeren gezet. Goede relaties onderhouden met de Heimat behoort nu eenmaal tot de prioriteiten.

Ik moet echter toegeven dat het mij in de eerste plaats niet ging om de Facebookloze Lonely Wolf uit te hangen, maar dat ik mij de laatste jaren wel bijzonder zorgen begon te maken in verband met de data die Facebook van ons verzamelt en die zomaar ergens op een server aan de andere kant van de oceaan rondslingert. Niet dat de CIA ooit geïnteresseerd kan zijn in het profiel van een kleine beroepscynicus uit Vlaanderen, maar het gemak waarmee we onze informatie rondstrooien is verontrustend. Meer nog, de coronacrisis toont aan dat veel burgers, met een grenzeloos vertrouwen in de overheid, hoegenaamd geen probleem hebben met maatregelen die op het randje van het ondemocratische balanceren – maatregelen beslist door de regering zonder meer en niet gelegitimeerd door het parlement – en voor je het weet kom je in een social credit-systeem terecht zoals dat nu in China geïmplementeerd wordt. Ik overdrijf misschien maar ik ben niet de enige die zich die bedenking maakt. Nog even en ook dit waait de oceaan over.

Niettegenstaande Facebook specifieke privacyinstellingen heeft zijn deze, naar mijn aanvoelen, hoegenaamd niet voldoende en deze gedachten waren nog niet koud of het volgende datalek annex schandaal kondigde zich reeds aan. Ik ben er alvast niet bij. Bovendien raad ik u ook aan om eens te kijken op haveibeenpwned.com om te zien of dat oude getrouwe e-mailadres van u ook niet ergens rondwaart op dat wereldwijde web.

Afin, ik heb stilletjes mijn exit gemaakt op Facebook, zonder fanfare (letterlijk) en door dit bericht te posten waarin schrijver Stephen King zijn voornemen bekend maakte om het sociale medium te verlaten en waarom u best hetzelfde doet. Dat werd door exact één (1) persoon opgemerkt. Een aantal mensen die ik contacteerde om even dubbel te checken of hun coördinaten nog klopten gaven aan dat ze het niet eens gezien hadden, waarbij ik dan denk dat er misschien een of ander algoritme bestaat dat dit soort posts uit zoveel mogelijk tijdlijnen houdt, maar ik zal weeral aan het overdrijven zijn. Het bevestigde alleszins dat vele profielen in mijn kringetje zo goed als slapende waren.

We zijn nu een aantal weken verder en achteraf gezien heb ik Facebook nog geen minuut gemist. De meeste conversaties met personen waar ik vaak contact mee heb verlopen tegenwoordig via Whatsapp (ook van Facebook! Overschakelen naar Signal jandorie!) en dan stelt er zich enkel nog de vraag wanneer ik Instagram (van Facebook!) verlaat, gezien ik daar nog niet meteen een alternatief voor gevonden heb. Misschien heb ik niet eens een alternatief nodig? Ik kan wel een paar redenen bedenken, en eentje daarvan is dat Zuckerberg een robot is. Kom achteraf niet klagen dat ik het u niet gezegd heb!

Koffie

Ondertussen zijn we een jaar verder. Nog steeds wat knarsetandend over de trip die ik toen noodgedwongen moest afbreken en waar u hier – iets verder naar beneden – over lezen kan. Net zoals u heb ik er het beste van gemaakt en probeer ik te wennen aan “thuiswerken”, wat in mijn functie(s) niet altijd vanzelfsprekend is. Het gebrek aan uitgebreide sociale contacten zal echter nooit wennen en het blijft ongeduldig wachten tot de junta toestemming tot heropening geeft aan mijn plaatselijke watering hole. Het staat reeds vast dat we die dag niet gauw zullen vergeten

Ik stel vast dat velen mensen het moeilijk krijgen, en dat anderen het zich wel laten gevallen en vanwege een gegarandeerd inkomen gerust een tandje lager kunnen schakelen. Dat het dan allemaal (flink) wat trager loopt – of zelfs niet uitgevoerd raakt – wordt toegeschreven aan Corona. De pandemie draagt in deze bij tot de versnelde wallonisering van Vlaanderen en we zullen het niet geweten hebben.

Stuitend ook, om vast te stellen dat een groot deel van onze bevolking wegkijkt bij het affreuze amateurisme van de overheid en de daarmee verweven particratie, en verwacht dat er van die zijde nog oplossingen zullen komen. Nu, we geraken er uiteindelijk wel uit, maar dat zal alvast niet toe te schrijven zijn aan beroepspolitici en wereldvreemde virologen.

Ondertussen heb ik deze blog eens flink onder handen genomen. Ik heb de zowat 200 berichten – voornamelijk geschreven in mijn anni horribiles 2011 en 2012 – nog eens gelezen en besloten deze, op wat reisverhalen na, terzijde te schuiven in de niet-publieke archieven gezien ze niet meer relevant zijn. Het is immers ondertussen – per aspera ad astra – enkel de goede richting uitgegaan. Misschien krijg ik wel de goesting om hier met enige regelmaat terug wat schrijfsels achter te laten.

Maar ondertussen zitten we nog steeds in een pandemie en zorgt de lockdown voor van die kleine specifieke probleempjes. Zo was een “koffie om mee te nemen” vroeger nog letterlijk on-the-go, waar ik nu vaak, voor het koffiehuisje om de hoek, in een lange sliert sta aan te schuiven gezien de burger met zichzelf geen blijf weet door de sluiting van de horeca en de bijhorende terrassen. Eens aan de bar aangekomen zie je ze verwonderd kijken naar het uithangbord met de -tig soorten latte’s, koffiebereidingen allerhande en andere onzin, om na minutenlang “efkes kiezen” apetrots “ne koffie!” te bestellen. Ik zucht vanachter mijn mondmasker en denk dat deze pandemie voor iedereen te lang duurt. Weldra zitten we terug op een terras. Met iets sterker dan een koffie in een kartonnen potteke met een slecht passend deksel. Ge moogt gerust zijn.

Merci Chauffeur!

Tussen de huiselijke kantoorwerkzaamheden door ben ik nog steeds aan het pruilen over mijn jongste reis die, zoals u weet, abrupt werd afgebroken. Bijgevolg was ik al hier en daar aan het rondkijken naar een reisje ergens begin volgend jaar, wellicht richting Zuidoost-Azië. Maar ik begin me zorgen te maken. Gezien ik in de luchtvaartbranche werk en op de eerste rij zit vrees ik dat we niet meteen aan onze nieuwe patatten zijn. Integendeel zelfs.  Het zal nog even duren vooraleer er überhaupt gereisd kan worden.

Waar wij vroeger flink moesten lachen met die hypochondrische Aziaten met hun mondmaskertjes, is het zo goed als zeker dat dit het nieuwe normaal wordt op een luchthaven en mogelijk totdat er een vaccin gevonden wordt. Vele luchtvaartmaatschappijen zijn inmiddels ook bezig met hun exitstrategie en de maatregelen gaan van het dragen van mondmaskers en het controleren van de temperatuur tot een vingerprik en on-site coronatest. De middelste rijen stoelen zullen vrij blijven om toch iets of wat “distancing” te creëren, maar dat betekent ook dat er een derde van het toestel niet bezet is en er een pak minder inkomsten gaan zijn, met gevolg dat de ticketprijzen onherroepelijk gaan stijgen. Ergo, het hele low-cost model komt onder druk te staan – u kan daar blij om zijn of niet – tenzij innovatieve oplossingen zoals onderaan geïllustreerd snel ingang vinden.

Avitrader
https://www.avitrader.com/2020/04/22/italian-manufacturer-aviointeriors-develops-corona-seating-concept/

Van low-cost gesproken: ik herinner me de eerste keer dat ik met Ryanair vloog. Nog vanop de oude vooroorlogse luchthaven van Charleroi, waar ik met mijn toenmalige vriendin ergens naar het Zuiden vloog. Dat waren de tijden toen lagekostenmaatschappijen zoals Ryanair voor een ware democratisering van het luchtverkeer zorgden en de hele terminal afgeladen vol zat met zichtbaar nerveuze mensen in hun beste trainingspakken (de nationale klederdracht van Charleroi) die zich aan hun eerste vlucht ooit gingen wagen.

De moed zonk me in de schoenen, niet zo zeer vanwege de volle terminal, maar eerder vanwege de “free seat choice” toendertijd, waarbij diegenen die het kortste bij de gate stonden – en daar “en masse” aanwezig waren – dan ook de beste plaatsen hadden. Ik keek dus niet bepaald met volle goesting uit naar een paar uur met mijn knieën naast mijn oren op die veel te kleine gele zeteltjes, terwijl ik nog zo gehoopt had om de spurt naar de “overwing emergency exit seats” te winnen.

Groot was mijn verbazing toen ik eindelijk aan boord kwam en al die trainingspakken zich achteraan in het vliegtuig bevonden. Zoals in de autocar weet u? Ik verwachtte mij enkel nog aan een luid gezongen “Merci Chauffeur!” bij de landing maar ze hielden het – uiteraard – bij een nerveus applausje en een hoorbare zucht van opluchting.

Ik mag hopen dat we snel terug vliegen mogen, met of zonder trainingspakken!